Hendrik Veeckens

(1779-1815)

 

Iemand noemde hem ooit saai. Iemand zag het verkeerd.

Iemand anders dacht met weemoed aan hem terug.

Iemand anders kende hem beter.

 

Inleiding

Hendrik Veeckens was mijn voorouder. Hij leefde in de tijd van Napoleon. Zo op het eerste gezicht deed Hendrik het niet slecht. Hij was Secretaris-generaal van de Gouverneur-Generaal van Nederlands Oost-Indië. Dat is een hele mond vol voor: “een topambtenaar in De Oost”. Dat klinkt oersaai en dat was het misschien ook. Maar een mens is niet saai door zijn baan. Een mens is wat hij is, door wat hij voelt, door wat hij denkt. Hendrik was emotioneel en toch geremd. Hij was trouw, maar ook een tikje wraakzuchtig. En hij had lief met een liefde die bijna pijn doet.

Hendrik Veeckens werd geboren in Amsterdam op 8 december 1779 in het gezin van Claas Veeckens en Susanna Rijser[i]. Claas en Susanna waren mensen uit de betere middenstand. Híj stamde uit een Amsterdamse koopmansfamilie en zíj was de dochter van een dominee in Muiderberg. Keurige mensen, niets op aan te merken. Behalve dan dat Claas op 51-jarige leeftijd stierf en zijn weduwe met zeven kinderen in deze wereld achterliet.

Betere middenstand, koopmansfamilie, domineesdochter, het was natuurlijk vreselijk voor Susanna Rijser, dat haar man zo jong stierf en dat ze met een huis vol kinderen achter bleef, maar die goede families, die zullen haar toch wel geholpen hebben? Nou, nee, niet echt. Susanna had het, na het wegvallen van het inkomen van haar overleden Claas, zelfs zó slecht, dat ze zich gedwongen zag enkele van haar zoons weg te sturen, ver weg.

Op zijn veertiende stond Hendrik, op de kade, met een aanbevelingsbrief in zijn koffer, afscheid te nemen van zijn moeder. Hij ging als matrozenhulpje aan boord van een schip dat naar Oost-Indië zeilde. Zij kon niets meer voor hem doen. Hij moest zelf zijn fortuin maar zoeken in de wereld. Moeder Susanna zou haar zoon niet meer terugzien.

Ik weet niet wat Susanna Rijser gevoeld heeft bij dit afscheid of nadat Hendrik was weggevaren. Voor zover we weten heeft ze hem nooit geschreven. Hij schreef haar wel. Hij hield intens van zijn moeder en trouwens van zijn hele familie. Hij stuurde de ene brief na de andere, jarenlang.

Het verhaal begint in 1802, toen Hendrik acht jaar van huis was. Hij had inmiddels een baan als ambtenaar in Batavia. Doordat hij flink zijn best deed werd hij regelmatig gepromoveerd. Hendrik besloot de brieven die hij naar huis stuurde te kopiëren. Die kopieën zijn bewaard gebleven. Zo weten we nu, tweehonderd jaar later, wat hij dacht en voelde. Zo weten we ook wat er te doen was in het verre Indië van die tijd.

We zullen zien dat Hendrik inderdaad zijn fortuin vond. Moeder Susanna had goed gegokt. Materieel gezien ging het lekker in Batavia. Door de verkoop van onroerend goed werd Hendrik zelfs een welgesteld man. Privé leek het ook allemaal dik in orde. Hendrik trouwde twee keer en kreeg met zijn echtgenotes zes kinderen. Hij woonde op een tropisch eiland, in een prachtig buitenhuis met personeel, in het chique deel van Batavia.

Een goede baan, rijkdom, een gezin, een mooi en groot huis, “wat wil een mens nog meer?” zou je denken. Inderdaad, wat kon Hendrik Veeckens nou nog meer gewild hebben? Nou, hij had wel graag gelukkig willen zijn.

Dit is geen verhaal over succes en fortuin. Ik vertel over een man voor wie dat alleen maar middelen waren om zijn doel te bereiken. Ik heb het over iemand die het ene probleem na het andere overwon, in de hoop en verwachting, dat hij uiteindelijk naar huis, naar zijn familie zou kunnen teruggaan. Maar eenzaamheid en heimwee waren, meer dan wie ook, zijn metgezellen. Trouwe partners in een ver land, eisende partners ook. Hendrik kon ze niet de baas; zij hem wel. Ze maakten hem kapot. Wanhopig was hij toen hij stierf. En jong, nog zó jong.



[i] Patriciaat, 1920, jaargang 11, blz. 294

 

 

© 2016 Paul Christiaan Smis