4. sep, 2018

(23)

Er lopen in dit land twee kinderen rond met diepe krassen in hun ziel. Zaterdag worden ze misschien over de grens gezet, want het systeem heeft gelijk. Een bestel dat zelf niet de luxe van een ziel kent, heeft altijd gelijk. Het is destijds met alleen maar goede bedoelingen opgezet, maar in zijn uitwerking is het soms wreed, kinderziel beschadigend wreed.

Ergens, ver weg, is er een moeder. Ooit had zij een belang. Ze wilde een beter leven en dat wilde ze niet daar, maar hier. Dat mag, daar is niets mis mee. Maar het stelsel van wetten en regels werkte niet mee en weigerde. De vrouw zag een manier om het systeem open te breken, ze gebruikte daarbij haar kinderen als koevoet. Wist ze niet dat een koevoet ook kapot kan? Vast wel, ze was ongewenst, maar niet onnozel.

Ze werd omringd door hulpverleners, ijverige, welmenende mensen die niet veel goeds dachten over het bestel. Zij adviseerden de moeder en wezen haar de weg in het woud van procedures. Samen met de steeds verder ontsporende ouder praatten zij in op de kinderen en zaaiden angst. Zagen die hulpverleners niet hoe hun woorden en daden zich een weg vraten door het welzijn van een kleine jongen en zijn zusje? Natuurlijk wel, ze gebruikten de schade die ze aanrichtten juist als wapen om hun gelijk te halen, hun triomfantelijke en wrede gelijk.

De wetten rondom het asielbeleid moeten worden veranderd, zo snel mogelijk. Weerloze jeugd mag niet worden blootgesteld aan de terreur van een goedbedoelende omgeving. Het systeem deugt niet, dat is waar, maar is dat genoeg reden om de geest van kinderen te beschadigen? Ik noem dat kindermishandeling. Volgens mij heeft dit land wetten tegen zo’n zwaar vergrijp.

 

Afbeelding: Carel Adlph Lion Cachet. https://www.rijksmuseum.nl/nl/zoeken/objecten?q=kinderen&p=2&ps=12&st=Objects&ii=5#/RP-T-1969-745-11(R),17

 

 

29. aug, 2018

(22)

Goedendag, ik ben een poëet, een vreselijke poëet. Zo eentje die maling heeft aan letterwetten, aan regels die een stuk tekst drillen tot een betamelijk gedicht. Ik voel me benauwd bij voorschriften over het aantal strofen en syllaben. Akelig word ik van een rijmschema of metrum dat deint als de golfslag in het Sportfondsenbad. Mijn balsturig wezen verzet zich tegen het idee dat een vers - of een bepaald onderdeel daarvan - een verplichte betekenis zou moeten hebben. Van mij mag het allemaal, maar het moet niet.

Vormvastheid en kunst zijn geen familie van elkaar. Een gedicht dat je van achteren naar voren kunt lezen of dat precies uit zeventien lettergrepen bestaat, een tekst die alleen sonnet mag heten als je niet hebt gezondigd tegen het vereiste plan, is dat kunst? Ik noem het een kunstje.

Weet ik dan hoe het moet? Kan ik vertellen wat kunst is? Nee, natuurlijk niet, dat kan niemand. Maar dit weet ik wel: laatst stond ik voor een venster dat uitzag op een wei, een wei vol licht en bloemen. Ik was ontroerd maar mijn woorden klonken dof, te zware stappen op een bemost pad. Die woorden heb ik laten vervliegen tot ze waren verdampt. Toen was het stil. Ik keek alleen maar en dacht niet. Voor mij was dat een gedicht.

 

Afbeelding: Wei met bloemen, Ruth Manenschijn, acryl en pastel op papier. 2018.

 

23. aug, 2018

(21)

Tijdens de vakantie bezocht ik een tentoonstelling in het Scheepvaartmuseum. Reuze interessant. Mijn oog viel op een kleine, lichtgrijze schuit. Een fraai geval, maar indrukwekkend, nou nee. Een miniem kanonnetje op het dek moest de vijand op afstand houden. Ik boog mij eens over het begeleidend bordje.

Terwijl ik las, kwam er iemand naast mij staan. Een slepende stem omwalmde mij. ‘De buitenkant is helemaal van teakhout gemaakt, wist je dat?’

Ik keek opzij. Enkele passen verderop stond een oude man, gehuld in een afhangende regenjas. Zijn handen diep in de jaszakken. Vette slierten haar plakten aan zijn kruin.

‘Teak is een heel sterke houtsoort, die weinig onderhoud vraagt,’ vervolgde hij zelfverzekerd. ‘En de buitenkant van een mijnenveger moet altijd van hout zijn.’

Dat klonk alsof hij er verstand van had. Ik nam de man eens wat beter op. Er was iets anders dan zijn leeftijd dat hem oud maakte. Misschien was het de sponzige huid met enorme poriën. Mogelijk ook zijn riante neus die oprees boven dikke, vochtige lippen. Waterige, dofblauwe ogen vervolmaakten het beeld van een man die een borreltje lustte.

Alsof hij mijn gedachten raadde, zei hij treurig: ‘Stuurman op de grote vaart. Ik kwam overal en overal zijn kroegen. Ik heb in mijn leven een zwembad aan jenever leeggedronken.’

Overvallen door deze bekentenis zocht ik naar een luchtige opmerking. ‘Zo zo, een leven op de grote vaart, alle havens van de wereld …’

‘Eerst heb ik bij de marine gewerkt,’ onderbrak hij mij, ‘op een mijnenveger zoals deze. “Een klomp” noemden we zo’n schip. Het was mooi werk, hoor. Maar ja, destijds lustte ik hem ook al graag en dat zagen ze daar toch liever niet. Die zeemijnen zijn nogal gevoelig, hè.’

Met een trekkend been liep de stuurman langs het scheepje. ‘Een klapvoet.’ legde hij uit. ‘Komt ook door de drank.’ Hij keek weer naar de boot, zuchtte eens en vertelde verder.

Terwijl hij daar stond uit te weiden over de fijne kneepjes van het vak, verdween de dofheid uit zijn ogen. Ineens leek de zeebonk jonger. Hier stond een man die verliefd was geweest, maar die zijn aanbedene had verloren aan ‘De erven Lucas Bols’.

Ik heb hem maar laten vertellen. Een half uur lang onderwees hij me over zeemijnen en over hoe je ze onschadelijk maakt.  

Ik was onder de indruk van zijn kennis en vakmanschap. ‘Goh,’ bracht ik uit, ‘hoeveel mijnen heeft u geveegd met dat schip?’

Hij zweeg enige tijd en tuurde naar een punt in de verte voor hij antwoordde. ‘Eén, een oefenmijn.’

 

 

Afbeelding: Door Nederlandse marineOriginal uploader was DirkV at nl.wikipedia - Transferred from nl.wikipedia; transferred to Commons by User:SterkeBak using CommonsHelper.(Original text : [1]), Attribution, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=4771526

 

 

16. aug, 2018

(20)

‘Salaris is een sieraad dat je niet even kunt afdoen om het weg te leggen in een juwelenkistje. Erger nog, het maandelijks inkomen voelt aan als een kroon die wordt gedragen met de punten naar beneden.’ Dit soort overdenkingen beklemden mij als ik aan het eind van een werkdag op de bushalte stond. Moedeloos hing ik tegen de abri en staarde naar de aura van de kantoorkolos tegenover mij. Ik moest nog vijftien jaar.

‘Dan neem je toch ontslag? Ga je lekker iets anders doen?’

Toen ik jong was en geen gezin hoefde te onderhouden, vond ik dat een voor de hand liggende optie. Bevalt het ergens niet? Wegwezen, werkgevers genoeg. Maar boven de vijftig is het een ander verhaal, een verhaal met een stoffig plot. Ik was te rijk, het salaris was te goed en het wegvallen ervan zou, zo vreesde ik, mijn gezin in het verderf storten. De arbeidsmarkt voor vijftigplussers is er een van uitverkoop en winkeldochters, altijd geweest.

Zitten blijven dus. Zitten blijven wegens gebrek aan veerkracht en zelfvertrouwen. Waaraan herken je een oudere werknemer? Aan de verzakte houding, aan de gebroken blik.

Mijn vrouw hield mij drijvende. Ze mailde me dagelijks een gedicht van Kees Stip. Als de tekst op mijn beeldscherm verscheen, lichtte het kantoorgrijs  op. Wat was ik blij met: ‘Een ijsbeer beerde zoveel ijs, dat het ging vriezen in Parijs.’ Ruth en Kees, het gaat inmiddels heel goed met mij. Mag ik jullie hartelijk danken?

 

Afbeelding: Arturo de Frias Marques [CC BY-SA 4.0 (https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0)], from Wikimedia Commons

 

9. aug, 2018

(19)

 

Je kent dat wel, een onvervuld verlangen, iets dat je altijd hebt willen doen, iets dat er nooit van is gekomen. Ik heb geprobeerd dat gevoel te vangen in het gedicht ‘Mongolië’. De hoofdpersoon wil weg, ver weg.  Maar het gaat niet. Het leven houdt hem vast en hij mag pas vertrekken als hij dood is.

Volgende maand wordt in Apeldoorn mijn dichtbundel ‘Kameel naar het oosten’ gepresenteerd. De titel verwijst naar bovengenoemd stukje poëzie. Dat boekje bevat nog meer bespiegelingen, maar er staat ook genoeg vrolijke kost in, hoor.

Dat zeg ik nou wel zo gemakkelijk ‘mijn dichtbundel’, maar dat ding is helemaal niet van mij. Of niet helemaal van mij, dat kan ook. De helft van het boekje komt voor rekening van mijn kunstzinnige echtgenote, Ruth Manenschijn, zij verzorgde de illustraties. Op een dag in januari zei ik tegen haar: ‘Laten we een bundel uitbrengen.’

Even was ze stil, toen vroeg ze voorzichtig: ‘Echt?’

‘Ja echt, een dichtbundel met illustraties.’

‘Leuk, wanneer moet hij klaar zijn?’

‘Je hebt nog twee maanden.’

‘Eh …’

Moet ik het hier hebben over de stress die een bijproduct is van de samenwerking tussen echtelieden? Toen we aan de coproductie begonnen, waren mijn gedichten allang af. Ik hoefde dus, in mijn ogen, niets meer te doen en ik wilde met mijn hoofd onder de deken blijven liggen. Eigenlijk ben ik een moeilijk mens.

Ruth had het er maar druk mee. Eerst heeft ze zich een slag in de rondte gewerkt met het teken- en schilderwerk en daarna onderhield ze ook nog heel geduldig alle contacten met de vormgever.

Mijn vrouw is mijn reisleidster, we zitten samen op een kameel en zij weet de weg naar het oosten.

 

Afbeelding: Graffiguur in de vorm van een kameel, anoniem, ca. 618 - ca. 907.
https://www.rijksmuseum.nl/nl/zoeken/objecten?q=kameel&p=6&ps=12&st=Objects&ii=7&fbclid=IwAR3-RQN5FO0_iLF2yj9lIsHYcJdbfvDb0gFswOgodTw8M7MWdj4-KN1RVgg#/AK-MAK-359,64